Het echtpaar Hendrik Vernaus en Ida Moulen, waren omstreeks 1740 pachter op de hoeve Lindelauf. Het was een roerige tijd in Limburg, bendes die de buurt onveilig maakten en die later bekend werden als Bokkenrijders. In die tijd kwam het echtpaar in aanvaring met de hoog-drossaard van het Land van Valkenburg, de baron van Bentinq. Op 1 april 1738 was er voor het Land van Valkenburg een plakkaat uitgevaardigd. Hierop stonden voorschriften hoe moest worden opgetreden tegen straatschenders, landlopers, vagebonden en bedelaars. Aan hen mocht bijvoorbeeld geen onderdak worden verleend.
Kermissen waren echter een trekpleister voor dit soort 'schoejers' 1). Ze lieten dan ook geen gelegenheid onbenut om 'de goede inwoonders te besteelen ende te berooven'. Op 18 en 19 augustus was er in Voerendaal kermis. Om te controleren of de inwoners van Voerendaal zich aan de verstrekte orders hielden, stuurde de hoog-drossaard een patrouille ter 'visitering der straten ende huijsen', kortom het patrouilleren op straat en het doorzoeken van panden.
's Avonds arriveerde de patrouille bij de hoeve Lindelauf waar men de schuren en stallen wilde inspecteren. Toen de manschappen op deuren en vensters klopten, zagen ze dat er nog licht brandde, dat onmiddellijk daarna werd gedoofd. Voor de manschappen was dat echter een reden te meer om aan te dringen en het kloppen op de grote poort van de hoeve werd steeds heftiger. Peter Moulen, de vader van Ida Moulen, liet hen echter weten dat de poort gesloten bleef. Toen men desondanks bleef bonken op de poort verscheen 'in raesernije ende vloeken' Ida Moulen achter de poort die zei: 'Ik wil geen poorte open maeken'. Even later voegde zich ook Hendrik Vernaus bij haar en schreeuwde: 'He, mondieu, maak de poort maer open, den eersten die inkomt, al is het den momboir 2) of den duijvel, ick sal hem voor de cop schieten'. Dit gehoord hebbende dropen de manschappen af.
Zonder gevolgen bleef deze bedreiging niet. De pachter had de patrouille immers belemmerd het hun opgedragen werk te doen. Hierdoor had Hendrik Vernaus zich verzet tegen 'de souverijne bevelen' terwijl deze maar één ding beoogden namelijk door 'goede voorsorge de gemeene rust ende welvaert der gemeene ingeseten' te bevorderen. Door zijn dreigende taal en weigering had Hendrik Vernaus tevens de verdenking op zich geladen dat hij in zijn schuren en stallen aan vagebonden en bedelaars onderdak had geboden. De eis was dan ook dat hij zou worden veroordeeld tot een boete van 100 rijksdaalders.
1) schooiers, bedelaars enz. 2) letterlijk voogd, in dit geval de Baron van Benting
Hoeve Lindelauf in de vijftiger jaren met betonnen fietspad en platanen.
Het wettig gezag in de 18e eeuw
Limburg was een lappendeken van allemaal kleine stukjes land die verschillende heren diende. De Staatsen (de Republiek der zeven verenigde Nederlanden), de Oostenrijkers, Prins Bisdom Luik, Pruissen en Gulik. Het land van Valkenburg was in handen van de Staatsen en de Baron van Benting beheerde namens de Staatsen het land van Valkenburg, waaronder Voerendaal ressorteerde.
Dat in 1738 het plakkaat werd afgekondigd was een gevolg van het toenemend aantal landlopers, bedelaars en schooiers. De bevolking was arm. Misoogsten en veeziekten maakten het alleen nog maar erger. Veel mensen konden alleen maar rondkomen van hetgeen ze bij elkaar schooide (schoejers) of bedelden. Ook waren er dievenbenden die bij nacht en ontij Limburg onveilig maakten. De periode van de Bokkenrijders was aangebroken (1743-1794). (lees ook Bokkenrijders in Voerendaal)
In dit licht bezien was het niet vreemd dat het echtpaar Vernaus-Moulen weigerden de poort open te maken. De angst om overvallen te worden was reëel. Je kunt je daarom afvragen of de boete van 100 rijksdaalders wel terecht was. Overigens vertelt het verhaal niet of deze boete ook betaald is.