Door: Bert Smeets,  4 september 2014
De barre winter van 1963 en de zomer daarna

Iedereen boven een bepaalde leeftijd kent de barre Nederlandse winter van 1963. In november 1962 begon het al: temperaturen onder nul en sneeuwstormen. Maar vanaf Kerstmis 1962 was het pas goed raak: een vrijwel onafgebroken periode van streng vriezen, met de nodige sneeuw, tot halverwege maart 1963. De Elfstedentocht, in januari 1963, op de Philips zwartwit-TV met maar liefst vier zenders: d'r Hollender, d'r Pruus, d'r Belsj Vlaams en d'r Belsj Frans. Bij de start was het 18 graden onder nul en waaide er een sneeuwstorm. Slechts 1% van de gestarte deelnemers haalde de finish. In Noord-Nederland zat de vorst een meter in de grond en duurde het weken voor die er weer uit was, en op de grote rivieren waren bergen kruiend ijs te zien. De Waddeneilanden raakten meermalen van de buitenwereld afgesloten.

Ik was 8 jaar. Al dat ijs en die sneeuw vond ik fascinerend. Mijn moeder hing op mijn verzoek een thermometer op aan de buitenkant van het raam beneden. Eigenlijk wilde ik die aan mijn eigen slaapkamerraam hebben, maar de ruiten daarvan waren zo dik bedekt met ijsbloemen dat dat geen zin had. Het eerste wat ik deed als ik 's morgens beneden kwam, was daarop kijken hoe koud het buiten was. In mijn herinnering was het wekenlang 15 onder nul of nog lager, en ik weet zeker dat ik minstens één keer 20 onder nul heb afgelezen. En meestal hupte er dan een musje buiten op het besneeuwde gazon rond, wanhopig op zoek naar iets eetbaars. In mijn jongensfantasie was het altijd hetzelfde musje, en op den duur keek ik
's morgens net zo hard uit naar dat musje als naar de stand van de thermometer.

Op de oprit veranderde de laag sneeuw binnen de kortste keren in een dikke laag ijs. Zout strooien werkte niet meer bij deze temperaturen. Mijn vader kreeg door dat ijs de auto nauwelijks meer de garage in. Die auto stond dus vaak 's nachts buiten, met startproblemen 's morgens als gevolg. Na een paar weken was mijn vader het zat: de oprit moest ijsvrij worden gemaakt, zodat de auto zonder problemen weer in de garage kon. Gewapend met een dikke jas, alpinopet en een scherpe schop bond hij met de ijsvlakte de strijd aan. Het leek erop dat hij verwachtte dat hij het ijs zo kon opscheppen, maar dat was niet het geval. De ijslaag was een centimeter of vijf dik en de enige manier om daar beweging in te krijgen was om eerst een betrekkelijk klein stuk met de schop los te bikken, net zoals je een betonplaat zou opruimen. Onder zulke omstandigheden blijkt een oprit eindeloos lang en breed. Het is hem uiteindelijk gelukt, maar hij heeft er dagen over gedaan.

De dagelijkse gang naar en van de school aan de Hogeweg werd in deze tijd een avontuur. Men was in 1962 begonnen met de aanleg van de Mergelweg, tussen de Parkstraat en de Keerberg. Dat leverde mij een nieuwe, snelle route naar school op - veel korter dan de omweg via het Kerkplein. Door de strenge winter bleef deze weg maandenlang in half voltooide staat liggen. Hij was zonder sneeuw en ijs al nauwelijks begaanbaar, en nu was het nog veel erger. Maar in onze ogen altijd nog beter dan die omweg. Voor de winter had men provisorisch een bruggetje aangelegd over de beek aan de kant van de Parkstraat, maar dat begaf het binnen de kortste keren. De jongens uit de Parkstraat bouwden toen zelf een brug van een oude plank, waar behalve wijzelf overigens niemand overheen durfde, maar ook die was geen lang leven beschoren. Daarna moest je, om die beek over te steken, een meter of anderhalf naar beneden over een steile, spekgladde oever, dan met droge voeten de beek oversteken (vreemd genoeg was die altijd ijsvrij), en dan het moeilijkste: aan de overkant net zo'n steile spekgladde oever omhoog klimmen. Als je alleen was, was dat bijna niet te doen, maar gelukkig waren er meestal wel andere kinderen in de buurt en hielpen we elkaar omhoog.

In die winter kregen we van het hoofd-der-school, meester Vleugels, heel vaak ijsvrij. De eerste keren waren we dolblij en gingen we allemaal onmiddellijk schaatsen of sleeën, de hele dag lang. Maar met het aanhouden van de strenge koude werden we steeds minder enthousiast, en toen meester Vleugels eind februari 1963 weer eens ijsvrij gaf, werd dat erg lauw ontvangen. We wilden niet alweer van die pijnlijke vingers om de bevroren veters te strikken van doorlopers die toch nooit wilden blijven zitten. Zelfs wij, ondernemende jongens van de derde klas, waren de kou intussen beu en verlangden naar het voorjaar.

En toen dat voorjaar kwam, en daarna de zomer van 1963, werden de gevolgen van die eindeloze winter zichtbaar. Het wegdek van de Hogeweg was over honderden meters kapotgevroren, en het duurde maanden voor dat gerepareerd werd. De Mergelweg veranderde in een ongelooflijke , onbegaanbare oranjekleurige modderpoel. Ik liet me daardoor echter niet afschrikken en liep er 'gewoon' overheen, of beter gezegd doorheen, zodat ik met centimeters modder onder mijn laarzen op school kwam. Daar kreeg ik te horen dat ik de volgende keer met zulke poten de klas niet meer in zou komen. De volgende dag nam ik daarom een afsnijdende route dwars door de weilanden. Althans, dat was de bedoeling, maar ik vond een boer op mijn pad die mij in niet mis te verstane woorden te kennen gaf dat ik niet door zijn weiland mocht! Ik praatte als Brugman om uit te leggen waarom ik daar liep, maar zijn enige antwoord was telkens 'De gees truuk!'. Terug naar de modder dus. Later kreeg de Mergelweg kiezelsteentjes en kon je er dus weer gewoon overheen, maar totdat dat gebeurde heb ik vaak weer die omweg over het Kerkplein moeten nemen.

Met de komst van die kiezelsteentjes kon je ook eroverheen fietsen, maar de weg was wel extreem hobbelig. Dat merkte ik toen ik voor mijn moeder een ons worst ('blokwoeësj') bij de slager moest halen. Ik had haast, propte de worst onder de snelbinder en fietste met een noodgang naar huis, zodat de fiets door de vele hobbels meer in de lucht zweefde dan in contact met de grond was. Thuisgekomen bekeek mijn moeder de worst en mompelde 'Is dat een ons?'. Ik begreep niet wat ze bedoelde, maar toen ik een uurtje later over de Mergelweg liep zag ik overal plakken worst liggen.

Vijftig jaar later sta ik op het keurige, stevige bruggetje in de Mergelweg, over diezelfde beek, en vraag ik me af of er in deze beek nog steeds zoveel 'koelköpkes' (kikkervisjes) leven. Die vingen we met tientallen tegelijk en stopten we in een jampotje, om thuis te bekijken hoe ze zouden veranderen in echte kikkers. Onnodig te zeggen dat de beestjes dat niet overleefden. Wist ik veel.

Reageer







Winter 1963

De winter van 1962/1963 was zoals Bert het hiernaast beschrijft inderdaad een "Barre Winter". Hoe bar deze winter wel was mag afgeleid worden uit de volgende beschrijving. Voordat we dit doen even in het kort iets over de Duitse meteoroloog Gustav Hellmann. Gustav Hellman leefde van 1854 tot 1939 en is bekend geworden door onder andere de regenmeter maar ook door het "Hellmanngetal", een koudegetal, dat de maatstaf is voor de strengheid van een winterperiode. Dit getal is een maat voor de koude in het tijdvak van 1 november tot en met 31 maart van het daarop volgende jaar.

De tabel kent zeven gradaties:
  H > 300 = streng
  H > 160 = zeer koud
  H > 100 = koud
  H < 100 = normaal
  H <   40 = zacht
  H <   20 = zeer zacht
  H <   10 = buitengewoon zacht

De winter van 1962/1963 kreeg 346 punten op de schaal van Hellmann, gemeten in het midden van Nederland.
Het is aannemelijk dat deze winter in Limburg iets hoger zal hebben gescoord op deze schaal dan midden Nederland.
Toch was deze winter niet de koudste winter van Nederland sinds de meting startte in 1706. Het record ligt bij
de winter van 1788/1789. Deze scoorde maar liefst 359 punten op de schaal van Hellmann.
Waarschijnlijk heeft deze strenge winter invloed gehad op de prijzen van graan, waardoor de maatschappelijke onrust, die uiteindelijk zou leiden tot de Franse Revolutie werd aangewakkerd.

Gelukkig is de winter van 1963 wat dat betreft rustig verlopen, wel waren er on-Nederlandse taferelen te zien.
Normaal werden de 19 kilometer van Enkhuizen naar Stavoren afgelegd per boot, in de winter van 1963 gebeurde dat massaal met de auto, over het ijs van het dichtgevroren IJsselmeer. De politie en de ANWB assisteerden bij een veilige overtocht en er was zelfs een mobiel tankstation, waarbij de pomphouder op handkracht de benzine uit een vat via de pomp in een auto pompte.

De winter startte vroeg en de eerste vijf dagen van december 1962 scoorde al 13 punten op de schaal van Hellmann. Daarna werd het weer wisselvalig en nam de kou weer af. Op 21 december begon de barre winter en stroomde vrieskou uit over grote delen van Europa. In de loop van de tweede kesrtdag viel de eerste sneeuw van betekenis. Twee dagen later vielen de eerste vier slachtoffers van deze winter in Nederland. Op 28 december bleek het voor een ijsbreker onmogelijk om het eiland Schiermonnikoog te bereiken.
Op twee januari 1963 bleek de winter in Europa al 722 dodelijk slachtoffers te hebben geëist. Op 5 januari werd er een luchtbrug naar Ameland ingesteld. kort daarna trad er een bescheiden dooi in. Enkele dagen later draaide de wind naar het Noord-Oosten en daalde de temperatuur verder. Op 11 januari vond een sneeuwstorm plaats en op 18 januari vond de twaalfde elfstedentocht plaats die gewonnen werd door Reinier Paping. Die dag was zeer koud, de schaatsers vertrokken bij een temperatuur van 18 graden onder nul.
Op 2 februari werd bekendgemaakt dat de winter in Europa tot dan toe circa 1.300 levens had geeist. Op 8 februari werd een verbod uitgevaardigd op het rijden met auto's op het IJsselmeer. Op 18 februari kon na enkele dagen dooi Schiermonnikoog weer worden bereikt. Nadat 50 mannen een pad hadden gehakt door de ijsbarrière voor de kust, had men half staande in het ijskoude water de lading kolen en 3½ ton levensmiddelen uit het schip aan wal kunnen brengen.
Ook de eerste week van maart bleef het vriezen. In die week werden nog enige Hellmann punten gehaald, waardoor de winter van 1963 die van 1947 kon passeren als strengste winter van de eeuw. Vanaf 8 maart viel de dooi definitief in. Er zat toen in het noordoosten van Nederland een meter vorst in de grond, waardoor het smelt- en regenwater niet de grond in kon zakken. De rivieren en kustwateren zaten echter nog vol ijs en gaven nog veel problemen.
In België bij de Baraque Michel in de Hoge Venen, amper 35 kilometer van Voerendaal, lag er sneeuw van 12 november 1962 tot 20 maart 1963.

Schapen in de sneeuw