In het dorp, Voerendaal, waar ik ben opgegroeid, in het uiterste zuiden van Zuid Limburg, woonden heel veel mijnwerkers, maar ook nogal wat boeren.
In de straat waar wij woonden, de Pontstraat, was een nogal levendige bedrijvigheid.
Naast ons huis stond een hele grote gesloten schuur van de familie Van Loo met een boogpoort in het midden. Achter die poort stonden landbouwmachines en een platte oogstkar waarmee in augustus het koren van het veld werd gehaald. In september/oktober kwam dan de boer met zijn knechten en werd met de dorsvlegels de aren ontdaan van hun vruchten. Het was altijd een bijzonder gezicht en vooral erg veel stof, maar ook het geluid van de vier dorsvlegels ging precies op maat. Het klonk als moderne muziek, klop-klop-klop-klop, klop-klop-klop-klop, en dat uren aan een stuk door.
Later, na de oorlog, kwam de dorsmachine die ze huurden van een groot bedrijf. De hele grote boeren lieten ook al voor de oorlog een dorsmachine komen, die werd aangedreven door stoom. Als de boerin met de koffie en de boterhammen naar het veld kwam, werd de stoomfluit geblazen voor de pauze.
Aan de andere kant naast de schuur woonde een keuterboer, familie Leunissen. Vader Leunissen en twee zonen werkten in de mijn, een derde zoon had een klein winkeltje aan huis en verkocht melk, boter en eieren, alles van het eigen bedrijf. Zij hadden een paard, een stuk of vier koeien en een hoop kippen. Ze waren dagelijks van smorgens heel vroeg tot 's avonds heel laat in de weer.
Vaak ging ik helpen, er was altijd wel wat te doen, zoals op het veld aardappelen rapen of naar de wei fruit plukken uit de hoogstambomen of we gingen naar de wei waar de koeien liepen en daar met een riek de koeienvlaaien spreiden, als dank kreeg je dan een mand aardappelen of fruit.
In oktober was de slachtmaand, dat was wat!! Als er een varken werd geslacht stond ik daar als jonge jongen met mijn neus bovenop. Tegenwoordig zouden we dat een kind besparen maar vroeger deden ze daar niet moeilijk over. Zo'n beest was er nou eenmaal voor vetgemest.
Verderop in de Pontstraat naast Leunissen, woonde een oudere man en vrouw en weer daarnaast, in een lange vaart een imker, mijnheer Boumans. Mijnheer Boumans was een zeer imposante man, groot met witte haren en een witte baard. Hij woonde een beetje terug van de straat en zijn hele hof was omgeven van grote heesters, gouden regen, maar hoofdzakelijk witte, rose en paarse seringen. En als die struiken in bloei stonden rook je dat in de hele straat.
Het was zeer interessant als hij met de bijen bezig was, die gaaskorf over zijn hoofd en de pijp met de rookwolken. Hij vertelde aan ons jongens graag over zijn bijen en natuurlijk haalden we daar de honing. We bleven altijd op een behoorlijke afstand van de korven, maar mijnheer Boumans was zo een met z'n bijen, dat ze bij hem op de hand of in het gezicht zaten en hij werd niet gestoken. Die korf en pijp gebruikte hij alleen als hij de korven moest open maken om de raten er uit te halen.
Hij heeft ons veel verteld en geleerd over de bijenvolken zoals hij de bijen noemde.
Weer een huis verder woonde Sjeuf Cordewener, hij verkocht groenten en fruit en ging met paard en kar langs de deuren om zijn producten aan de man te brengen. Zijn vrouw Fien, zorgde voor de boerderij. Een stuk of zes koeien, en veel boomgaarden met kersen- pruimen- appelen- en perenbomen. Dit fruit verkocht haar man bij de klanten aan huis op de ventkar.
Die koeien moesten gemolken worden en dat deed mevrouw Cordewener zelf en toen ze merkte dat ik dit ook wel wilde proberen, heeft ze mij dit geleerd. Ik kwam vaak op die boerderij en deed er allerlei klusjes en vond het allemaal heel interessant. Als de koeien gemolken waren, werd de melk opgeslagen in grote melkbussen en dan verwerkt in een machine waar de room van de melk werd gescheiden. Ook werd er roomboter gekarnd waarna weer karnemelk overbleef. Veel mensen kochten deze producten en ik kreeg natuurlijk voor de hulp allerlei producten mee naar huis en dat was natuurlijk thuis welkom. Het was immers crisestijd en er heerste veel armoede en werkeloosheid. Van mijn moeder kreeg ik soms wel eens één of twee centen extra bij de twee cent die ik altijd op zondag kreeg om 's middags, na de vespers 1), een snoepje te kopen. Het zondagsgeld werd elk jaar met een klein beetje verhoogd!! Al was het maar een halve cent waar je als kleine jongen heel wat mee kon doen.
Ondanks de armoede waren we toch tevreden in die tijd, we voelde ons gelukkig en rijk. Ik kocht voor een cent belga's, een kauwguw in een papiertje. Daar had je heel lang van!! Die andere cent gaf ik aan de missie van Afrika. Voor dat doel stond er op school een missiebusje.
Op een woensdagmiddag hadden we vrij van school, de boerin vertelde dat ze een heel mooi werkje voor mij had. Ik deed er al van alles, dus was wel benieuwd wat dit dan voor een klusje was. Kijk zei ze, je bent zo vertrouwd met de koeien, je mag vandaag met een koe naar boer Schrijen gaan. Ik vroeg of ze de koe verkocht had aan boer Schrijen. Nee, nee, zei de boerin, je brengt de koe ook weer mee terug. Ze zag dat ik er niets van begreep, ga nu maar, zei ze en als je straks terugkomt dan weet je het wel. De koe kreeg een touw om haar kop, en daar ging ik dan naar boer Schrijen. Boer Schrijen woonde aan het einde van de Kampstraat, op Op gen Hek, en had een heel groot boerenbedrijf met veel koeien, varkens en heel veel land.
Helemaal niets begrijpend, ging ik met de koe op weg. Twintig minuten later liep ik met de koe aan het touw het erf op van boer Schrijen. De boer nam de koe over en bond haar vast aan een grote ring in de muur. Hij riep zijn zoon Hub die uit de stallen kwam met een hele grote stier. Boer Schrijen en ik zaten op een afstandje op een muurtje te kijken wat er ging gebeuren. Wat ik daar zag ging mijn verstand te boven, met de tranen in de ogen zei ik maar iedere keer, Och die arme koe, hoor eens hoe ze huilt..., en boer Schrijen maar lachen iedere keer als ik dat zei.
De boer kreeg in de gaten dat ik van toeten noch blazen wist en vertelde mij dat de stier nu zijn zaadjes had afgestaan aan de koe en de koe nu een kalfje kon krijgen. Hij vertelde mij dat dit altijd zo ging in de dierenwereld, niet alleen bij de koeien maar ook bij paarden en varkens en uiteindelijk ook bij mensen. Toen begreep ik het natuurlijk helemaal niet meer en voor iemand die nog min of meer in de ooievaar en Onze Lieve Heer geloofde was dit helemaal niet te begrijpen. Ik zou hem het liefst voor gek verklaard hebben.
Met een hoofd gelijkend op een tomaat, ben ik met de "arme koe" weer huiswaarts gegaan, steeds maar weer denkend aan het verhaaltje van boer Schrijen. Ik heb hier nog lang mee rondgelopen en aangezien ik het niet helemaal kon bevatten durfde ik het ook aan niemand te vragen. Maar uiteindelijk ben ik er toch helemaal achter gekomen, maar ik was toen wel weer een paar jaartjes ouder, en wist toen precies hoe de schepping van mens en dier tot stand kwam.
Ja en nu, nu ken ik natuurlijk het hele alfabet, elke letter zullen we maar zeggen oftewel ik weet nu hoe het haasje hupt.
Ik ben nu ruim 85, op leeftijd zoals dat heet, maar kan er wel nog vaak om lachen. Hoe onwetend we waren, maar ook hoe dom we werden gehouden in die tijd.
Iedereen die dit herkent zal moeten toegeven: het was een mooie tijd, een tijd om nooit te vergeten!!
1)vespers komt van het latijnse vespera dat avond betekent, dus hier in de betekenis van
een avondgebed dat tussen 6 en 7 uur in de kerk werd gebeden.
Dorsen met de dorsvlegel. Kloppen op de korenaren om de graankorrels los te maken van het kaf...
...later werd dit met een op stoom aangedreven dorsmachine gedaan.
Hoe het haasje hupt
Tja, nu weet ik wel hoe het haasje hupt,
of beter gezegd hoe de kalfjes gemaakt worden,
maar als jonge jong had ik toch medelijden met die arme koe.
Familie Clemens
Op de foto voor het ouderlijk huis van Mathieu Clemens.
v.l.n.r.
Elly Clemens-Weyenberg, echtgenote van Mathieu Clemens
Bertha Weyenberg-Janssen, zijn schoonmoeder
en Maria Clemens-Hüren, zijn moeder