St. Laurentiuskerk




De eerste schriftelijke vermelding van Voerendaal dateert uit 1065. Udo, bisschop van Toul, schonk in dat jaar goederen uit zijn bezit aan het Gengulfusklooster te Toul. In die akte wordt vermeld dat paus Leo IX de kerk van Voerendaal consacreerde waarbij deze gewijd werd aan de heiligen Laurentius, Vincentius, Mansuetes en Aper. Deze kerkwijding vond plaats op 14 augustus 1049.
Paus Leo IX, geboren als Bruno van Egisheim en Dagsburg (Elzas) was van hoge adel en werd door zijn neef keizer Hendrik III aangesteld tot paus op 25 december 1048. Pas in januari 1049 vertrekt hij naar Rome om zijn pauselijk ambt te aanvaarden.
Tijdens zijn benoeming als paus was hij tevens bisschop van Toul. Deze functie droeg hij in 1052 over aan zijn neef Odo. Dit betekend dat Odo oftewel Udo tijdens de wijding van de St. Laurentiuskerk geen bisschop van Toul was zoals algemeen wordt aangenomen. Udo was wel landsheer van Heerlen en initiatiefnemer van de bouw van de kerk in Voerendaal. Hij was bisschop van Toul van 1052 tot 1069.
De kerk van Voerendaal was de moederkerk voor Heerlen, Welten, Hoensbroek, later ook van Schaesberg en Nieuwenhagen. Er stonden voor de bouw van de kerk in Voerendaal wel al twee kapellen, één te Heerlen de St. Andreaskapel en één te Welten de St. Annakapel.
Als de kerk in Voerendaal wordt gebouwd is Voerendaal als dorp nog onbewoond. Er liggen in de directe nabijheid wel elf kastelen Rond 1200 bestaat de parochie Voerendaal nog enkel uit Voerendaal en Ubachsberg met bijbehorende gehuchten, winthagen, colmont en Ten Esschen, maar de band met Heerlen blijft nog lang bestaan.
Overblijfsel daarvan was dat de Heerlense sacrementsprocessie tot in Kunrade liep.
Tot 1559 behoorde de parochie Voerendaal tot het bisdom Luik, met de indeling van 1559 kwam Voerendaal tot het nieuwe bisdom Roermond te behoren.

Bij de overeenkomst tussen Spanje en de Staten-Generaal in 1661 (het partagetractaat) viel de parochie Voerendaal in Staatse handen. Gevolg hiervan was dat alle katholieke pastoors en priesters hun huizen, kerken en parochies dienden te verlaten, die dan werden ingenomen door protestantse predikanten.
De inwoners van Voerendaal weken uit naar andere parochies, op Spaans grondgebied, waar zij de mis konden bijwonen, gedoopt worden en huwen. In 1672 veranderde de situatie wederom met de verovering van de Fransen van de Staatse gebieden, de pastoor kon weer terugkeren naar zijn parochie. Na de vrede van Nijmegen, 1678, viel Voerendaal weliswaar weer in Staatse handen, maar de harde onderdrukking van de R.K. gemeenschap bleef nu uit. De pastoor mocht terugkeren in zijn parochie en de mis lezen in de kerk. Deze werd simultaan gebruikt, de protestanten op de meest gunstige tijden en zij eisten dat de katholieken alle tekenen van afgoderij (beelden e.d.) met doeken afdekten. Uiteraard leidde dit simultaan gebruik tot spanningen.

Gedurende deze Staatse periode was de pastoor het benoemingsrecht van de schoolmeester ontnomen alsmede de bezittingen van de kerkfabriek, de pastorie en de armengoederen. De schoolmeester was eveneens koster en voorlezer binnen de protestantse gemeenschap en gaf dus in zijn functie als schoolmeester les aan katholieke kinderen. Een aantal ouders stuurden hun kinderen dan ook naar katholieke scholen op Spaans, later Oostenrijks, grondgebied.

Met de komst van de Fransen in 1794 werd de belijdenis van iedere godsdienst van overheidswege weer volledig toegestaan. Zo werd in Heerlen in 1796 voor het eerst in 120 jaar weer de grote Sacramentsprocessie gehouden. Echter de onder de Fransen uitgevoerde afschaffing van de kerkelijke tienden, de confiscatie van kerkelijke goederen en vermogens, zowel roerend als onroerend, ondermijnden de financiele positie van de parochies. Ook werden de burgerregistratie, de armenzorg en het onderwijs onttrokken aan de kerkelijke invloedssfeer, en dat alles zorgde ervoor dat kerken, parochies en pastoors lijnrecht tegenover de overheid kwamen te staan.
Veel pastoors werkten de overheidsmaatregelen dan ook actief tegen, zo ook in Voerendaal. Zo verklaart Pastoor Crous dat de parochie, de kerk en hij niet over bezittingen beschikten. Dit klinkt zeer onwaarschijnlijk, en we mogen dan ook aannemen dat dit misleiding was om te ontkomen aan enige vorm van confiscatie. Tevens weigende Pastoor Crous de Eed van Haat, tegen het koningschap, af te leggen. Dit had tot gevolg dat tijdens de municipale vergadering van 14 november 1797 besloten werd alle goederen van de parochiekerk in beslag te nemen, de kerk werd gesloten en alle doop-, trouw- en begraafregisters in beslag genomen. Hierop verdween pastoor Crous uit het openbare leven.
Zijn dood werd opgetekend in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Voerendaal, op 11 januari 1802.

Met de val van het Uitvoerend Bewind van de Eerste Franse Republiek in 1799 en het concordaat tussen Napoleon Bonaparte en de paus in 1801 kwam er enigzins een einde aan de verstoorde verhouding tussen de R.K. Kerk en Staat. In 1802 werd een nieuwe indeling van de bisdommen bekend gemaakt, waarbij het bisdom Roermond werd opgeheven en de parochie Voerendaal weer toekwam aan het bisdom Luik. Met de vorming van het koninkrijk der Nederlanden in 1815 kwam Voerendaal, net als alle andere Limburgse parochies, dorpen en gehuchten wederom in een situatie met een staatsbestel dat gericht was op het noordelijk deel van het land en een geloof anders dan de in die contreien overheersende geloofsovertuiging. Ook de Belgische opstand (1830 - 1839) bracht geen verandering in deze situatie. Losstaand van dat feit, werden in 1839 wel de eerste pogingen ondernomen door Ubachsberg om zich met Colmont en Mingersborg af te scheiden en een eigen parochie op te richten. Het duurde nog tot 1842 eerdat het kerkgebouw gereed was en de eerste pastoor van Ubachsberg werd benoemd. In 1853 werd het bisdom Roermond wederom in ere hersteld, deze herindeling zorgde ervoor dat de parochie Voerendaal onder bisschop Paredis kwam te vallen. Deze bisschop stimuleerde de oprichting van vier religieuze verenigingen. In de 1861 werd in Voerendaal de plaatselijke afdeling van de broederschap van de H. Petrus, opgericht. In 1863 het Genootschap der H. Kindsheid, in 1892 de lokale diocesane Broederschap van de Eeuwigdurende Aanbidding, in 1901 de Voerendaalse afdeling van de Congregatie van O.L. Vrouwe Onbevlekte Ontvangenis, in 1928 de Derde Wereldlijke Orde van St. Franciscus, in 1935 de Broederschap van de H. Familie voor mannen en jongelingen, gevolgd in 1943 door de vrouwelijke tak. In de jaren daarna werden nog een Katholieke Arbeiders Vrouwen, de RK boerinnenbond en een afdeling Katholieke Arbeiders Jeugd opgericht.
Door ruimte gebrek in de kerk werd in 1957 een rectoraat gesticht te Kunrade, in weerwil van de wensen van de parochie te Voerendaal die pleitte voor herstel en uitbreiding van de St. Laurentius kerk. In 1969 werd het rectoraat verheven tot parochie. In het boek "De goede herder, ISBN 90-804217-3-1" van A. Jacobs, M. van Dijk, P. Brock en F. Patelski staat een uitgebreide geschiedenis van de parochie St. Laurentius te Voerendaal. Bovenstaand is slechts een excerpt uit dat boek.

Bron: Inleiding van: Inventaris van de archieven van de
RK parochie H. Laurentius te Voerendaal,1638 - 1985.
Rijckheyt, centrum voor regionale geschiedenis in Heerlen



Begrafenis op het R.K.-Kerkhof te Voerendaal (1936)






St. Laurentiuskerk

De St. Laurentiuskerk zoals hij er nu staat is niet de oude Laurentiuskerk die door paus Leo IX werd ingewijd. De laurentiuskerk heeft een bouwgeschiedenis.
Van de kerk weten we dat de toren het oudste deel is. Niet de hele toren maar slechts een gedeelte, met name het gedeelte waar de doopvont staat. Naar verluidt zou de toren hoger zijn geweest. Het uurwerk aan de toren hing er vroeger niet en is er later in de twintigste eeuw aan toegevoegd. Wel is op oude foto's tegen de zuidzijde van de toren iets waarneembaar dat lijkt op een zonnewijzer.

De oude Laurentiuskerk was een driebeukige kerk geheel uit Kunradersteen. Helaas weten we niet veel van deze kerk. Wel weten we dat op de toren na die kerk in 1840 werd gesloopt. Daarvoor in de plaats kwam een zogenaamde waterstaatskerk van J.H.J Dumoulin, die in 1841 werd ingezegend. Een waterstaatskerk is een kerkgebouw dat met financieële steun van de overheid en met goedkeuring van het ministerie van Waterstaat werd gebouwd.


In 1916-1917 werd deze kerk aan de oostkant door de bekende architect Stuyt en de architect Bartels uitgebreid met gebruik van opnieuw Kunrader steen.

foto links:
de kerk voor de uitbreiding van 1917.
Het kruisbeeld, hier tegen de toren geplaatst, staat nu bij de doopvont onder de toren.




Foto beneden:
de bouw van de uitbreiding in volle gang.


In 1949 werd de toegang tot de doopkapel in de toren gemaakt waardoor de opgang naar het oksaal moest worden verplaatst. Hiervoor werd aan de kerkhofzijde tegen de toren aan een in kunradersteen gebouwd trappenhuis geplaatst met een trap, die naar het oksaal leidt en die de rest van de toren ontsluit.
Het plafond en het dak van het middenschip waren in een slechte staat. Een groot gespannen net zorgde ervoor dat de kerkbezoeker geen last had van vallende kalkbrokken.
In 1984 werd de hoognodige restauratie van het dak en het plafond ter hand genomen, waarbij het dak van het middenschip zelfs van een geheel nieuwe dakconstructie werd voorzien.


De prachtige doopvont onder in de toren, het oudste deel van deze kerk. De doopvont is vervaardigd van Namense hardsteen. Op de hoeken bevinden zich vier monsterkoppen; op de kuipwand zijn viervoetige kruipende/lopende dieren afgebeeld. De vont dateert uit de 13de eeuw. Het deksel werd in 1960 gemaakt.
Een levensgrote Christus-corpus stamt uit de 16de eeuw en is afkomstig uit de Maaslandse school. Het beeld is vervaardigd van lindehout.


In de doopkapel bevindt zich een altaarsteen. Deze kan afkomstig zijn van een altaar uit de in 1049 gewijde kerk. Op het glad gepolijste, thans verweerd bovenvlak bevinden zich vijf primitief uitgekapte kruisjes van 6 cm. Het ondervlak vertoont een uitholling om een relikwie te bewaren. Daarop staat een Mariabeeld met het kind Jezus, dat stamt uit het begin van de 19de eeuw. Het is een 'staakmadonna', hoofden en handen zijn van hout gemaakt; het kleed is van oud kazuifel.