Het landgoed Haeren [Voerendaal] In de 19e eeuw



Frans Gerards

In deze bijdrage wordt een beschrijving gegeven van het Landgoed Haeren [Voerendaal] in de 19e eeuw. Centraal staat de geografische ligging, oppervlakte en gebruik der verschillende percelen, grachtenstelsels en vijvers, toegangswegen en tuinen, de structuur van het kasteel en de bouw van de grafkelder. Voor deze bijdrage zijn de volgende bronnen gebruikt: de Tranchotkaart [1807], het kadastrale minuutplan opgemaakt in 1842, de kadastrale leggers en de "Grote Historische Provincie Atlas" [1837-1844] 1

Haeren in het bezit van de familie Van Panhuys

In de 19e eeuw was het landgoed Haeren in het bezit van de adellijke familie Van Panhuys.
In 1770 kocht Willem Hendrik van Panhuys [1734-1808] het aan 2. Na hem was het eigendom van zijn zoon Johan Cornelis [1766-1849]. Na zijn dood kwam het in handen van zijn zoon Eugéne Francois Auguste van Panhuys [1811-1878]. In 1882 werd het landgoed door diens kinderen verkocht aan de Maastrichtse advocaat Jean Mathieu Eugéne van Oppen [1834-1885] 3.
Haeren was niet het enige bezit van de familie van Panhuys. In Voerendaal was zij bijvoorbeeld sinds 1770 ook eigenaar van de hoeve Lindelauf. In 1786 verwierf ze de hoeve Ten Hove en in 1810 de resten van het vervallen kasteel Dammerscheid 4.





Verder bezat zij percelen te Terveurt en Dammerscheid, in de Haeren-, Veurder- en Dammerscheidgewande, in het Ransdaler- en Elenderveld etcetera. Buiten Voerendaal had men eigendommen in onder meer Klimmen, Bocholtz, Wittem, Vaals, Maastricht, Posterholt,
Vlodrop en Geleen 5. Een deel van dit omvangrijke bezit was verworven tijdens het Franse Bewind via openbare verkopen van voormalig kerkbezit. Zo werden op 14 november 1799 in Posterholt en Vlodrop maar liefst drie pachthoven ineens opgekocht, de Bergerhoff [66 ha], de Oldencamp [20 ha] en de Holsterhoff [29 ha] 6. Willem Hendrik van Panhuys kocht in totaal ruim 137 ha en zijn zoon Johan Cornelis 41 ha 7.

In de bovenstaande afbeelding zijn de percelen aangegeven die kadastraal tot het landgoed Haeren behoorden.
In de 19de eeuw werd het landgoed in het noorden begrensd door een beek. Voor deze beek hebben we verschillende namen aangetroffen, in 1789 de 'Veurder Beek', halverwege de 19de eeuw 'de Sprong' en wat later 'Voerendaalsche Molenbeek' 8. Slechts één perceel lag aan de overkant van deze beek. De in oostwaartse richting stromende beek was om de noordelijke gracht van het kasteel heen geleid. Stroomopwaarts ging de beek over in de Molen Dijk om vervolgens verder te stromen naar de Puttermolen.
In de directe nabijheid van het nu nog bestaande 'bakhoes', ten oosten van het kasteel, ontsprong een tweede beekje dat uitstroomde in de Hoensbeek Dit beekje en de Sprong kruisten elkaar direct achter het 'bakhoes'. De eerst genoemde beek werd met behulp van een goot over dat beekje heen geleid. Resten van die goot zijn nu nog achter het 'bakhoes' te zien. In het zuiden grensde het landgoed aan de weg van Heerlen naar Valkenburg en aan Lindelaufs Weiden. In westelijke richting liep het door tot aan de Barriére. Bij de Barriére kruiste de van Terveurt komende beek de weg van Heerlen naar Valkenburg. In het oosten werd het landgoed begrensd door percelen behorende tot Lindelaufs Weiden, Elen en Teggert.

Oppervlakte en gebruik der verschillende percelen
Uit de tabel blijkt dat het landgoed 46 percelen telde met een totale oppervlakte van ruim 33,5 ha9. Hiervan werd 30,8% gebruik als hooiland, 19,1% als boomgaard, 16,2% als weiland en 14,6% als hakhoutbos. Op het landgoed was tevens een kleine boomkwekerij aanwezig. Deze lag ten zuidwesten in de directe nabijheid van het kasteel. In 1880 stonden in de bossen meer dan 3000 bomen. De belangrijkste soorten waren: sparren (980], canadas (770), eiken (343), olmen (320), noten ( 200), populieren ( 118), linden (108), essen (86), elzen (86) en beuken (69) 10.
De hakhoutbossen hadden weliswaar een utilitair karakter, maar deden tegelijkertijd dienst als wandelbos met rechte lanen 11. Illustratief hiervoor was het perceel gelegen ten oosten van de toegangslaan. Het betrof een groot vierhoekig perceel van ruim 4 ha dat in de kadastrale legger als 'hakhout' te boek stond. In het begin van de 19de eeuw was in dit bos een gevarieerd stelsel van lanen aanwezig met in het midden een vijver, een zogenaamd sterrebos. Staande bij de vijver had men een doorkijk door acht lanen met bomen.
Later in de eeuw is het perceel, waarschijnlijk ten behoeve van de houtwinning, vol geplant met opgaande bomen. Het utilitaire karakter van de bossen bleek ondermeer uit de openbare verkoop van hout en gras. De verkoop van hout had meestal plaats in de maand december of januari. De aangeboden bomen werden vooraf van een teken voorzien. Koper was de hoogst biedende. Men moest de bomen zelf omhakken waarbij geen schade mocht worden aangericht. De bomen moesten met stronk en al worden verwijderd en de kuilen moesten met aarde worden opgevuld. Voor begin maart of voor half maart van het daarop volgende jaar moesten de kavels, op straffe van een boete van vijftig cent per kavel, zijn geruimd. Een soortgelijke procedure werd gevolgd bij de verkoop van gras. Het gras werd perceelsgewijs te koop aangeboden in de maand juni of juli. Bij sommige kavels behoorde ook het 'na-gras', dat wil zeggen het gras dat nog in oktober kon worden gemaaid 12. Van het beschikbare oppervlak van het landgoed was 10% in gebruik als tuin. Het ging daarbij in totaal om twaalf percelen met een oppervlakte van bijna 3,5 ha.




Grachtenstelsel
Het kasteel was omsloten door een dubbele gracht. De eerste gracht omgaf het gehele carré-vormige gebouw. Niet ver daarvan verwijderd was een tweede gracht die nog eens drie vleugels van het kasteel, op de voorvleugel na, omsloot. Ten zuiden van het kasteel begrensde deze gracht een geometrische tuin. De tuin, die voor het kasteel lag, was eveneens geheel door water omgeven. Tussen deze tuin en de van Terveurt komende beek lag nog een rechthoekige vijver die de 'backhuysvyver' genoemd werd. Of al deze grachten halverwege de 19de eeuw nog met water gevuld waren is onwaarschijnlijk.
In de kadastrale legger wordt bijvoorbeeld bij de buitenste gracht ten westen van het kasteel vermeld 'sloot als tuin'. Het is derhalve niet ondenkbaar dat reeds in de 19de eeuw veranderingen in de waterhuishouding in en om het landgoed zijn opgetreden, die uiteindelijk [mede] hebben bijgedragen tot het volledig uitdrogen van de grachten in de eerste helft van de 20ste eeuw. Dat de waterhuishouding in en om het landgoed in de 19de eeuw aan verandering onderhevig is geweest kan men, zij het met de nodige voorzichtigheid, ook afleiden uit de afname van het aantal vijvers.

Vijvers
Toen Willem Hendrik van Panhuys in 1770 het landgoed aankocht, waren er acht vijvers aanwezig: 'Backhuysvyver', 'Bollebergvyver', 'Broeckvyver', 'Dychvyver', 'Huysvyver', 'Nieuwe vyver langs de weg', 'T echelvyver' en 'Snoeckengraaft'. Van 1770 tot en met 1772, liet hij al deze vijvers grondig schoonmaken. In 1773 wordt nog gesproken van een 'nieuw vyvertje', waarschijnlijk een vijver die door hem zelf is aangelegd 13.
In de jaren negentig van de 18de eeuw waren al deze vijvers nog intact 14. In het eerste kwart van de 19de eeuw lijkt de situatie zich enigszins te hebben gewijzigd. Van de 'Backhuysvyver', de 'Nieuwe vyver langs de weg' en de 'Techelvyver' wordt niet meer gesproken. Wel wordt melding gemaakt van drie nieuwe vijvers, 'Nieuwe Snoeckengraaft', 'Bovenste nieuwe vyver' en 'Onderste nieuwe vyver' 15. De vijvers werden voornamelijk gebruikt als visvijver. Er werd geregeld nieuwe vis uitgezet, met name snoeken, karpers en baarzen. De gevangen vis diende niet alleen voor eigen consumptie maar werd ook verkocht l6. Als in 1842 het kadastrale minuutplan wordt opgemaakt, lijkt de situatie zich drastisch te hebben gewijzigd. Nog slechts vier percelen worden aangeduid als 'vijver'. Vijf percelen krijgen aanduidingen als 'sloot als hooiland' of'poel als tuin'. Als men het voorafgaande overziet kan worden vastgesteld dat, wat het aantal vijvers betreft, er een zeker verloop heeft plaats gevonden. Drie vijvers worden in het eerste kwart van de 19de eeuw niet meer genoemd. Dat kan er op wijzen dat deze vijvers toen waren verdwenen of op z'n minst niet meer functioneel waren of waren te maken. Het totale bestand aan vijvers werd echter op peil gehouden door de aanleg van drie nieuwe vijvers. In 1842 en daarna is de toestand echter duidelijk slechter, er zijn nog slechts vier vijvers over en vijf voorheen 'natte' percelen zijn min of meer droog gevallen. Niet alleen de grachten maar ook de vijvers, zo lijkt het, hebben te kampen gehad met uitdroging 17.

Toegangswegen
De oorspronkelijke toegangsweg van het kasteel, de 'groote allee', was bereikbaar vanaf de weg van Heerlen naar Valkenburg. Deze laatste weg werd in de 18de eeuw ook 'Den Landweg' genoemd 18. Aan deze Landweg lag de hoeve Lindelauf, die eveneens eigendom was van Van Panhuys. Van deze hoeve wordt vermeld, 'het is eene herberg, daar de poskauten inkeeren, daar bier en brandewyn geschenkt word' 19. Er zijn aanwijzingen dat deze Landweg in de 18de eeuw regelmatig werd onderhouden. Dat deed in 1788 bijvoorbeeld de aannemer Machiel Le Meer uit Meersen. Het voor het onderhoud benodigde zand en de stenen werden uit de kalkoven gehaald, die tegenover het goed Haeren was gelegen. Het werk werd gedaan door arbeiders uit de directe omgeving. In 1788 waren dat bijvoorbeeld Jacobus Otten uit de Heek, Steven Habets uit Craubeek, Willem Coenen van Ubagsberg en Servaes Oerseis van de Koulen in Klimmen 20. Het begin van de 'groote allee' lag bij de Landweg. Vanaf dit punt liep de weg langs het kasteel om ter hoogte van het 'bakhoes' om te buigen in noordwestelijke richting. Daar kruiste de weg de van Terveurt komende beek. Op dit punt vertakte de weg zich in tweeën. Een tak liep door naar de hoeve Ten Hove. De andere tak boog om het kasteel heen. Dit maakte het mogelijk, buiten de tweede grachtengordel, om het kasteel heen te lopen. Aan weerszijden van deze wegen stonden bomen. Bij het begin van de toegangsweg aan de Landweg waren aan weerszijden boomgaarden. De pachter had de plicht om deze weg te onderhouden. Geregeld moest de weg in het midden worden opgehoogd, de sporen moesten worden geslecht en de weg moest van voldoende kiezel worden voorzien 21. Halverwege de jaren zeventig van de 2oste eeuw is deze toegangsweg vervallen in verband met de aanleg van de autoweg van Heerlen naar Maastricht. De huidige toegangsweg, de Kasteellaan Haeren, die begint bij de Tenelenweg, was er in de 19de eeuw nog niet. Dat geldt met name voor het deel dat door het huidige Haerenbos loopt.
Het gedeelte achter het huidige Haerenbos, dat op de hoofdas van het kasteel staat, was er wel. Aan weerzijden van deze weg stonden bomen. In de richting van het kasteel eindigde deze weg bij de geometrische tuin die voor het kasteel was gelegen, in de tegenovergestelde richting eindigde deze weg bij een vijver. Bij de vijver was een T-splitsing. Een klein stukje weg in noordoostelijke richting liep dood. De andere tak liep in zuidwestelijke richting tot aan Lindelaufs weiden. Deze tak is als Lindenlaan en Bospad nu nog in het huidige Haerenbos aanwezig. Op het kadastrale minuutplan is nog een smal verbindingsweggetje te zien vanaf het 'bakhoes' naar de Teggert. Als bospad bestaat dit weggetje tegenwoordig nog. Op de Tranchotkaart is deze verbindingsweg echter nog niet te zien.

Tuinen
Twaalf percelen stonden kadastraal te boek als tuin. Dat geldt voor alle percelen gelegen tussen de dubbele gracht behalve het perceel waarop de boomkwekerij was gevestigd. De percelen ten noordoosten van het 'bakhoes' waren lusttuinen. Over deze tuinen zijn verder geen gegevens voorhanden. Er waren twee geometrische tuinen 22. De tuinen zijn reeds ingetekend op de Tranchotkaart en zijn dus waarschijnlijk nog aangelegd door Willem Hendrik van Panhuys. Een van deze tuinen lag voor het kasteel. De breedte ervan was gelijk aan het voorfront van het kasteel inclusief de binnenste grachtengordel. De tuin had een oppervlakte van een 0,5 ha en stond op de hoofdas van het kasteel. De vorm van deze tuin is in het huidige landschap nog te zien. Wie namelijk het kasteel nadert vanaf de Tenelenweg ziet op ongeveer 100 m van het kasteel links en rechts in het weiland een rij knotlinden staan. Deze knotlinden volgen de contouren van deze vroegere geometrische tuin. In deze tuin waren zes vakken. In het midden lag een vijver. Ten zuiden van het kasteel, eveneens geheel omgeven door water, lag een tweede geometrische tuin. Deze was verdeeld in vier vakken en had een oppervlakte van 37 are 20 ca. Deze tuin was bereikbaar vanaf de oude toegangsweg. Waar deze tuin begon stonden twee sierlijke zuilen gemaakt van mergel. Bovenop elke zuil stond een grote uit mergel vervaardigde cassolette. Tussen de twee zuilen was een poort die toegang gaf tot de tuin. Dezelfde zuilen met hekwerk stonden ook voor het kasteel, bij de ingang van de zojuist besproken geometrische tuin, en ter hoogte van het 'bakhoes'. De resten van zo'n oude zuil zijn bij de ingang van het huidige 'bakhoes' nog te zien. In 1875 was deze geometrische tuin waarschijnlijk niet meer [geheel] aanwezig.

Structuur van het gebouw
Uit de in de voorgevel opgenomen jaartalankers blijkt dat het kasteel in 1743 zijn huidige verschijningsvorm heeft gekregen. In 1742 was het namelijk door brand verwoest. Hoe het kasteel eruit zag vóór de brand is onbekend. De bouwhistoricus André Viersen, die onder andere het bouwhistorisch onderzoek naar kasteel Ter Worm heeft verricht, heeft hierover een interessante hypothese. Het is mogelijk, zo zegt hij, dat bij de herbouw gebruik is gemaakt van de voorburcht van de oude burcht, die zelfs mogelijk direct achter het huidige kasteel zal hebben gelegen 23. Hopelijk bestaat er in de toekomst de mogelijkheid om deze hypothese door archeologisch onderzoek op zijn juistheid te toetsen. Een eerste aanknopingspunt daarvoor zou een onderzoek kunnen zijn naar oorsprong en functie van de gewelfde kelders die verborgen liggen onder de huidige binnenplaats in de buurt van de grote achtervleugel. In de 18de en 19de eeuw had het gebouw reeds vier vleugels die een binnenplaats omsloten.

Op elke hoek van de voorvleugel stond een vierkante hoektoren. Gezien de herbouwperiode [waarschijnlijk tussen 1743 en 1780] is het opmerkelijk, volgens de zojuist genoemde bouwhistoricus, dat in de voorvleugel rechts het pand is voorzien van, voor de bouwtijd reeds 'ouderwetse', kruisvensters 24. Het is mogelijk dat deze nog zijn aangebracht tijdens restauraties die tussen 1743 en 1770 hebben plaatsgevonden toen het kasteel nog eigendom was van de Vaalse textielfabrikant Van Clermont. Gezien de datering van de grote vensters in de voorvleugel links [derde kwart 18de eeuw] is het mogelijk dat dit deel, het 'herenhuis', reeds kort na deze restauraties door Van Panhuys is gemoderniseerd. De achtervleugel had naar de binnenplaats toe een uitbouw welke heden niet meer aanwezig is. Op de Tranchotkaart en het kadastrale minuutplan is deze echter duidelijk te zien. Het is mogelijk dat deze uitbouw heeft gediend als duiventil of als kippenhok25. De ongelijkheid van de verschillende vleugels, met name van de achtervleugel en rechterzijvleugel, kan erop wijzen dat het bouwwerk in verschillende perioden tot stand is gekomen. Zo is bijvoorbeeld, uitgaande van de in 1807 vervaardigde Tranchotkaart, niet duidelijk of de rechterzijvleugel toen reeds geheel of slechts gedeeltelijk aanwezig was. Dat laatste is het meest aannemelijk. De rechterzijvleugel bestond waarschijnlijk uit een kleiner bouwwerk met fronton en was niet aangebouwd aan de voorvleugel, noch aan de achtervleugeL De opening tussen dit bouwwerk en de achtervleugel werd waarschijnlijk afgesloten door een poort. Dat dit bouwwerk niet tegen de voorvleugel was aangebouwd blijkt ook uit het volgende. De voorvleugel heeft aan voor- en achterzijde onder de dakgoot een kroonlijst. De kroonlijst aan de achterzijde is momenteel in het gebouw nog zichtbaar op de plaats waar nu de rechterzijvleugel aan de voorvleugel grenst. Op de binnenplaats stond ter afscheiding van het herenhuis een muur. Deze begon links achter het poortgebouw en liep door tot bijna halverwege de linkervleugel. De muur is op de Tranchotkaart reeds ingetekend. Waar de muur grensde aan de linkervleugel is op de Tranchotkaart een kleine uitbouw te zien. Dit is hoogstwaarschijnlijk een klein, laag, vierkant gebouwtje geweest van ongeveer 3 bij 3 m en 1,70 m hoog. In dit bouwwerk waren de 'secreten' of 'gemakken' onder gebracht. In de muur was verder een opening met een eenvoudig hekwerk om de koetsen door te laten naar het in de linkervleugel gelegen koetshuis. Aan de zijkanten van deze opening stonden sierlijk bewerkte hardstenen schamppalen die nu nog als tuindecoratie op de binnenplaats aanwezig zijn. Het kasteel was aan de voorkant toegankelijk via een brug. Deze had oorspronkelijk vier bogen en was gerestaureerd in 1786. In 1839 was deze brug wederom aan restauratie toe. De werkzaamheden werden uitgevoerd in maart 1840. De vier bogen werden door een stuk muur gesloten. Voor de afloop van het water werd in het midden van de brug een nieuwe boog opgemetseld van ongeveer een el [ongeveer 0,69 m]. Ook de zijmuren van de brug werden opnieuw opgemetseld 26.

Grafkelder
Kort na het overlijden van zijn echtgenote Angela Cornelia Orizandt op 23 januari 1806 en ongeveer anderhalf jaar voor zijn eigen dood op 23 januari 1808, liet Willem Hendrik van Panhuys op een perceel van 17 are groot een grafkelder bouwen. Dit wekt enige verbazing omdat de vader van Willem Hendrik, Hendrik Aemilius van Panhuys [ 1694-1789], reeds in 1780 een familiekelder had aangekocht in de St. Janskerk te Maastricht 27. In deze grafkelder was in 1780 een dochtertje van Willem Hendrik begraven en in 1786 zijn moeder. Mogelijk is echter dat Willem Hendrik zo aan Haeren verknocht was dat hij er ook begraven wilde worden. Het perceel waar de nieuwe grafkelder moest komen lag ten zuidoosten van het kasteel, was geheel omgeven door een ringsloot en grensde aan Lindelaufs Weiden. Het perceel was begroeid met bomen en lag het meest oostelijk van het landgoed. Uit de aanbesteding van dit werk op 14 maart 1806 blijkt dat het bouwwerk ongeveer 7 meter breed, 8 meter lang en 1,80 meter hoog moest worden 28. In deze grafkelder moesten twintig grafnissen worden gebouwd. Aan iedere lange zijde werden twee rijen van vier nissen aangebracht. De twee rijen bevonden zich boven elkaar. Deze nissen waren ongeveer 2,25 meter diep. In de achtergevel kwamen nog vier nissen. Deze waren slechts 1,5 m diep en waren waarschijnlijk bedoeld als begraafplaats voor kinderen. Alle grafnissen moesten worden afgesloten met een plaat van hardsteen. In het midden van de achtergevel werd nog een keldertje aangebracht van ongeveer 1,5 meter lang en 0,90 m breed 'dienende tot een bewaarplaats der overblijfsels'. Van Panhuys anticipeerde kennelijk al op de mogelijkheid dat ooit alle twintig nissen in gebruik zouden zijn genomen. In dat geval konden graven worden geruimd. De stoffelijke resten konden dan in het keldertje worden bewaard. De grafkelder was aan de voorkant toegankeiijk via een stenen trap van vijf treden.

Onder aan de trap bevond zich een uit twee delen bestaande stenen toegangsdeur. Van boven werd de begraafplaats over de gehele lengte afgesloten door een boog gemetseld van bakstenen. Het gehele bouwwerk moest worden overdekt met klei, aarde en graszoden om het instromen van water te voorkomen. In het midden van de boog moest een luchtkanaal worden aangelegd. Dit luchtkanaal moest worden afgesloten door een stenen piëdestal met vaas. Deze vaas is momenteel nog te zien op de binnenplaats van het kasteel waar hij dient als decoratie. De bouw van de grafkelder kostte ƒ 540,-. In dit bedrag waren enkele kleine verbouwingen aan het herenhuis inbegrepen. Als aannemer trad op J.W. Sanders, waarschijnlijk een Maastrichtse aannemer. Hij verrichtte namelijk regelmatig werken in opdracht van het Maastrichtse stadsbestuur 29.

Welke leden van de familie van Panhuys ook daadwerkelijk in deze grafkelder zijn begraven is niet bekend. In 1920 hebben grafschenners namelijk de nodige vernielingen aangericht 30. Sindsdien is de begraafplaats steeds meer in verval geraakt. In 1946 waren er in de omtrek nog enkele brokstukken van grafafsluitingen te vinden met de volgende opschriften: 'Ce cit Guillaume Henry van Panhuys ancien .... .' en 'Ce cit... uste Eugene Francois van Panhuys de Haeren .... 9 december 1811 .... 4 maart 1878' 31. Uit deze opschriften blijkt dat Willem Hendrik van Panhuys, de bouwer van de grafkelder, en zijn kleinzoon Eugéne Francois Auguste van Panhuys [1811-1878] hier in ieder geval zijn begraven. De zoon van Willem Hendrik, Johan Cornelis van Panhuys [1766-1849], is weliswaar op het kasteel overleden maar gaf er de voorkeur aan begraven te worden op het protestants kerkhof van Voerendaal, aan de voet van het graf van zijn tweede echtgenote Marie Sophie Delwarde [1772-1844]. Mocht deze wens te veel problemen opleveren dan wenste hij begraven te worden in de grafkelder32. De grafsteen van Marie Sophie Delwarde bevindt zich momenteel op de binnenplaats van het kasteel. Onmiddellijk links achter het poortgebouw is de steen aan de gevel bevestigd. In 1991 is de grafkelder gerestaureerd en verbouwd tot overwinteringplaats voor vleermuizen.

Slot
In deze bijdrage is een beeld geschetst van het landgoed Haeren in de 19de eeuw. Met name met behulp van de in 1807 vervaardigde Tranchotkaart kan men, zij het met de nodige voorzichtigheid, een indruk krijgen van hoe Willem Hendrik van Panhuys zijn in 1770 verworven bezit vorm heeft gegeven. Het in deze bijdrage genoemde Sterrebos van 4 ha en de twee geometrische tuinen, ten oosten en ten zuiden van het kasteel, waren vrijwel zeker zijn creatie. De bouw van de grafkelder kan eveneens aan hem worden toegeschreven. Veel zorg en aandacht werd door hem geschonken aan de op het landgoed aanwezige vijvers. Wat het kasteel zelf betreft kan worden opgemerkt dat het 18de eeuwse complex kan worden gezien als een gesloten kasteelhoeve met daarin opgenomen een representatieve adellijke woning, stallen, schuren, koetshuis en pachthoeve. Als het ware alles onder een dak, een voor Zuid-Limburg in de 17de en 18de eeuw kenmerkend type. De vier woon- en bedrijfsvleugels waren gericht op een centrale binnenplaats, terwijl de uit de grachten oprijzende buitengevels een gesloten karakter hadden, waarbij deuren en ramen vrijwel geheel ontbraken.


Noten:

1. Kartenaufnahme der Rheinlande durch Tranchot und v. Muffling 1803-1820 74 Ost Valkenburg. Publikationen der Geselischaft fur Rheinische Geschichtskunde x11-2. Abteilung- Neue Folge; RAL, Oorspronkelijke minuutplannen inv.nr. 1303; RAL, Uittreksel van den Perceelsgewijzen Kadastralen Legger der gemeente Voerendaal; Grote Historische Provincie Atlas 1:25000 Limburg 1837-1844 [Groningen 1992] 98.

2. F.M. GERARDS, 'De aankoop en restauratie van kasteel Haeren in Voerendaal door mr. W.H. van Panhuys', in: LvH 48(1998], 123-129.

3. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr.530.

4. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 140; L. VAN HOMMERICH en F. WELTERS, Gedenkboek Voerendaal, [Heerlen, 1949], 70.

5. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nrs. 136 en 140.

6. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 140.

7. M.G. SPIERTZ, Maastricht in het vierde kwart van de achttiende eeuw [Assen, 1964], 229, 230.

8. De naam 'Veurder Beek' staat vermeld op een op 14 juli 1789 door de landmeter A. Wilmar getekende plattegrond van het landgoed. Deze bevindt zich in ARA Den Haag, Staten-Generaal, inv.nr. 9053. De naam 'Beek de Sprong' staat vermeld in de Grote Historische Provincie Atlas 1:25000 Limburg 1837-1844 [Groningen 1992] 98. De naam 'Voerendaalsche Molenbeek' wordt vermeld in GA Voerendaal, Voerendaal Waterlossingen, Legger AI. Zevensprongen of Voerendaalsche Molenbeek.

9. De tabel is samengesteld met behulp van het Uittreksel van den Perceelsgewijzen Kadastralen Legger der Gemeente Voerendaal. Eigenaar was baron Jan Cornelis van Panhuys.

10. GA Heerlen, Archief adellijk leengoed Haeren te Voerendaal, 'Mourement pour le bois de la propiete de Haeren'.

11. H. TROMP, 'Groene bouwstenen: aandacht voor een wereld die verloren gaat', in: De woonstede door de eeuwen heen [1999], 25.

12. RA Limburg, Notariële Archieven, inv.nrs. 8630, 8631, 8632.

13. GA Heerlen, Archief adellijk leengoed Haeren te Voerendaal, 'Oncosten aan Haaren en Lindeloff (1770-1777)'.

14. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 522.

15. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 300.

16. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nrs. 300 en 522.

17. De vraag waarom de vijvers en grachten op het landgoed Haeren in de eerste helft van de 20ste eeuw definitief zijn verdwenen is nooit helemaal bevredigend beantwoord. Voor wat de 20ste eeuw betreft komen drie verklaringen in aanmerking:
  1. de winning van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening door de gemeente Heerlen in de onmiddellijke nabijheid van het landgoed
  2. een verstoring van het grondwaterpeil door de mijnbouw en
  3. de aanleg van de spoorweg Heerlen-Maastricht op het einde van de 19de eeuw.
Goed denkbaar is een combinatie van a, b en c. De vraag kan echter worden gesteld of dit proces echter niet al veel eerder is begonnen gezien het verloop in grachten en vijvers.

18. De naam 'Den Landweg' wordt onder meer genoemd in de in noot 8 vermelde plattegrond uit 1789.

19. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 521, fol.25.

20. ARA Den Haag, Staten-Generaal, inv.nr.9053.

21. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 529.

22. GA Heerlen, Kaarten archief Heerlen, inv.nr. A.344.1 t/m 5.

23. Niet gepubliceerd rapport d.d. 21 juni 2001 van Ir. André Viersen in opdracht van de Nederlandse Kastelen Stichting, Wijk bij Duurstede.

24. Als herbouwperiode staat hier vermeld 1743-1780. Van 1743 tot 1770 was het kasteel nog eigendom van Johan Arnold van Clermont. Zeer waarschijnlijk is hij al met de restauratie begonnen. Deze is voort gezet en voltooid na 1770 door Willem Hendrik van Panhuys.

25. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 528. Zie ook F. M. GERARDS, 'Kastelen in brand. Brand op kasteel Haeren op kerstochtend 1826', in: LvH 51 [2001]3, p. 84. Dat er op Haeren in ieder geval een duiventil moet zijn geweest, waar dan ook, kan men afleiden uit het gegeven dat de pachter verplicht was aan de familie van Panhuys 'vyff en twintig koppelen duyven' per jaar te leveren. Zie w. LINDELAUF EN J. HORST, 'Verpachting van boerderijen in de achttiende eeuw te Voerendaal', in: LvH 3 [1953], 14.

26. GA Heerlen, Archief adellijk leengoed Haeren te Voerendaal, 'Conditien van aanbesteeding van het nieuw optimmeren van de opvaarbrug te Haeren' [21 november 1839]. Dat de brug met vier bogen kon worden teruggebracht tot een brug met een boog kan wederom een aanwijzing zijn dat de grachten minder water bevatten dan voorheen.

27. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 109.

28. ARA Den Haag, De archieven van de familie van Panhuys 1566-1922 en aanverwante families, inv.nr. 526.

29. GA Maastricht, Indivieze Raad Maastricht [1316-1795], inv.nr. 36.

30. L. VAN HOMMERICH en F. WELTERS. Gedenkboek Voerendaal, [Heerlen, 1949], 65.

31. GA Heerlen, Archief adellijk leengoed Haeren te Voerendaal, K.J.J. VAN RIJN, 'Kasteel Haeren te Voerendaal' [Maastricht, 22 juli 1946].

32. GA Heerlen, Archief adellijk leengoed Haeren te Voerendaal, 'Testament van den Hoog Weled. Getrouwe Heer jonkheer ].C. van Panhuys van Haeren' [2 april, 1848].